Regelfetisjisme bij de inburgering

De adviesraad Diversiteit en Integratie heeft vastgesteld dat Amsterdam de greep op de uitvoering van de Wet inburgering volledig kwijt is. De regelgeving is inderdaad een chaos en de bureaucratie gloreert.

Sinds maart 2006 hebben we in Nederland, door toedoen van Rita Verdonk, een inburgeringsexamen. Dat examen is verplicht voor alle immigranten die zich in Nederland willen vestigen. Geen ander Europees land kent deze maatregel.
Het examen bestaat uit de volgende onderdelen: Toets Gesproken Nederlands, Examen Kennis van de Nederlandse Samenleving en Elektronisch Praktijkexamen. Het eerste examen wordt afgenomen met een koptelefoon en bestaat voor het grootste deel uit het nazeggen van frasen. Men moet hierbij niet denken aan verheven woorden over de Nederlandse cultuur. Een van de zinnen die geëchood dient te worden, is: ‘De kaas is wéér duurder geworden!’ De twee andere examens worden gemaakt op de computer en verschillen slechts in detail van elkaar. Inburgeraars krijgen telkens een filmpje te zien, naar aanleiding waarvan ze een keuzevraag moeten beantwoorden. Deze twee onderdelen van het examen zijn bijna een vrije doorloop te noemen. Bijna iedereen die zich hiervoor aanmeldt, slaagt, al moet worden opgemerkt dat men kortgeleden besloten heeft om de examentijd voor een van de twee examens met een kwartier te bekorten. Hierdoor kon het gebeuren dat het slagingspercentage voor dit onderdeel nu net danig gezakt is. Waarom men hiertoe besloten heeft, is onduidelijk.
De grootste misstanden zijn echter niet terug te vinden bij bovengenoemde onderdelen maar bij het toelatingsexamen. Feitelijk een examen om examen te mogen doen. Inburgeraars hebben een kort gesprek met een van de examinatoren en moeten allemaal een portfolio inleveren. Die portfolio’s bevatten – dat is tenminste de bedoeling – minstens 30 bewijsstukken van goed gedrag, behorend bij allerlei situaties. Zo is er bijvoorbeeld een situatie die als volgt is omschreven: ‘Ik heb geld nodig. Ik pin geld bij de bank.’ Het meest voordehandliggende bewijsstuk alhier is een pinbon. Dit is niet de moeilijkste opdracht van het geheel. Maar omdat de inburgeraar bij iedere situatie de keuze heeft om een schrijfproduct als bewijsstuk in te leveren danwel een formulier waaruit duidelijk wordt dat een gesprek heeft plaatsgevonden, mag hij ook een handtekening vragen van een bankklerk. Beide bewijsstukken zijn geldig voor het portfolio en het is zelfs mogelijk om zowel de pinbon als de handtekening van de beambte in te leveren. Op die manier heeft een inburgeraar immers al twee bewijsstukken en hoeft hij er nog maar 28.
Het is belangrijk om te vermelden dat in de handleiding die aan alle deelnemers wordt meegegeven, erbarmelijk taalgebruik wordt gebruikt – belangrijk, omdat een slecht voorbeeld slecht doet volgen. Bijvoorbeeld: ‘Een bewijs bewijst dat een cruciale handeling in de echte praktijk is uitgevoerd.’ Het is te hopen dat deze zin niet te lang nazeurt in het hoofd van de inburgeraar.
De handleiding is vooral niet duidelijk genoeg. De meeste inburgeraars krijgen hun portfolio teruggestuurd met de mededeling dat het niet in orde is. Vrijwel niemand slaagt in één keer. In tamelijk veel gevallen wordt een portfolio pas na de derde of vierde keer goedgekeurd. Het feit dat bijna geen enkele inburgeraar in één keer slaagt voor het toelatingsexamen, betekent dat voor de meeste mensen niet duidelijk is wat de precieze bedoeling is. Wat het zo schrijnend maakt is dat men in Amsterdam hopeloos achterloopt met het controleren van portfolio’s. Precies om die reden is men via een uitzendbureau op zoek gegaan naar versterking, en kwam men uiteindelijk terecht bij mij. Ik kreeg portfolio’s onder ogen van mensen die al twee jaar (dus vanaf het begin van de invoering van de inburgeringswet) probeerden om toegelaten te worden tot het examen. Het duurt zo lang omdat deze inburgeraars steeds maanden moeten wachten voordat hun portfolio in behandeling wordt genomen.
De situaties waavoor inburgeraars bewijsstukken moeten inleveren, zijn soms ronduit beledigend. Drie voorbeelden: ‘Ik vertel de buren over (aankomende) overlast. Bijvoorbeeld als ik een feest geef. Ik zeg dan tegen de buren dat er misschien wat lawaai komt’, ‘Ik praat met de buren over hoe ik of zij kunnen zorgen dat er minder overlast komt’ en ‘Ik heb voor overlast gezorgd. Bijvoorbeeld lawaai. Of ik heb iets kapotgemaakt van de buren. Ik zeg sorry tegen de buren.’ De negatieve bewoordingen zeggen veel over de motieven van diegenen die dit beleid hebben ingevoerd. Bovendien krijgt een inburgeraar hierdoor het idee dat Nederland blijkbaar vooral verwacht dat hij of zij overlast en lawaai zal veroorzaken.
Echt mis gaat het wanneer omschrijvingen onduidelijk zijn. Er is bijvoorbeeld de situatie: ‘Ik heb een telefonisch sollicitatiegesprek.’ Wat voor bewijsstukken moet iemand daarbij inleveren? Toegestaan zijn, zoals bij alle situaties, schrijfproducten en gespreksformulieren. Er worden allerlei papieren ingeleverd: een schriftelijke weergave van het gesprek (‘Dag meneer’ – ‘Hallo’ – ‘Ik wil werken’ – ‘Kun je morgen langskomen’ – ‘Ja’ – ‘Tot morgen’ – ‘Tot morgen’), een arbeidsovereenkomst waarop met pen staat geschreven ‘naar aanleiding van telefoongesprek’ en ook formulieren die zijn ondertekend door een ander, waarbij je dan moet veronderstellen dat iemand ná het gesprek naar de andere kant van de lijn is gefietst. Dit soort documenten worden de ene keer wel en de andere keer niet goedgekeurd. Omdat de regelgeving onduidelijk is, kan de uitvoering van diezelfde regelgeving niet anders dan arbitrair zijn.
Nog een voorbeeld: om te bewijzen dat een inburgeraar naar de dokter is geweest, mag hij een handtekening van een doktersassistente inleveren. Een dergelijk bewijsstuk wordt goedgekeurd. Maar voor een tandartsassistent geldt dat niet. De ambtenaren met wie ik werkte, argumenteerden dat een doktersassistent, in tegenstelling tot de assistent van een tandarts, relevante handelingen uitvoert. Dáárom zou het mogelijk kunnen zijn, dat iemand alleen even een handtekening komt halen. Feitelijk doet een ambtenaar hier maar wat, zeker als je weet dat als een assistent helemaal niks had ingevuld, het bewijsstuk goedgekeurd was. Een ‘gesprekspartner’ is namelijk niet verplicht om een formulier in te vullen. Daar komt bij dat de meeste dokters en tandartsen helemaal geen tijd hebben om zich hiermee bezig te houden. Ik heb twee formulieren onder ogen gehad, waarop artsen geïrriteerd schreven dat ze hun tijd niet willen verdoen met de behandeling van een patiënt zonder klachten. De mensen komen inderdaad alleen maar voor een handtekening.
Gevaarlijk vind ik dat een politieke gedachte, zeker een enigszins twijfelachtige, in de praktijk leidt tot regelfetisjisme onder ambtenaren, naar wie overigens geen enkel antecendentenonderzoek wordt verricht. Als daar mensen werken die eigenlijk willen dat Nederland niet ‘nog voller’ wordt (en bij sommigen kreeg ik dat idee), dan zullen ze handelen naar hun overtuiging. Want de onduidelijkheden in de regelgevingen geven ze de ruimte daartoe.
Een ander essentieel punt is dat de mensen die wél slagen, inburgeraars zijn die een slimme manier hebben gevonden om gebruik te maken van de hiaten in de wet. Om te bewijzen dat je werk zoekt, hoef je bijvoorbeeld helemaal niet op zoek te gaan naar een baan die bij je past. Nee, je kunt gewoon een willekeurige vacature uit de krant knippen en in je portfolio stoppen. Er staat nergens dat dat niet mag. Toen een mevrouw uit Oss nét één bewijsstuk tekort kwam om haar portfolio goed te keuren, heb ik haar opgebeld en gevraagd of ze een knipsel kon nasturen, ook al werkte ze al een jaar lang dolgelukkig in een naaiatelier.
Nu is het zo dat de mensen met goede bedoelingen worden afgewezen, terwijl uitgekookte beunhazen met oog voor omzeiling worden toegelaten. Ik heb een vrouw afgewezen zien worden, die in haar portfolio liet zien dat ze een dichtbundel van Lucebert had geleend van de bibliotheek en de afgelopen maand drie keer in het Concertgebouw was geweest en één keer in de Kunsthal in Rotterdam.
Reden van haar afwijzing? Bij de al genoemde situatie ‘Ik pin geld bij de bank’ had deze vrouw op het bijgevoegde formulier niet letterlijk de situatie overgeschreven. Er stond: ‘Geld uit de muur halen’. Hier was dus iemand die aantoonde niet alleen het woord pinnen te kennen maar ook nog eens de Nederlandse uitdrukking ervoor. Mijn collega stelde echter: ‘er staat in de voorschriften dat de situatie letterlijk overgeschreven dient te worden. Anders weet je nooit wat bij wat hoort.’ Dit was dus het klassieke klakkeloze navolgen van regels, terwijl er geen acht wordt geslagen op de houdbaarheid van de achterliggende gedachte.Daarentegen was er een immigrant waarvan duidelijk was dat hij geen woord Nederlands sprak, over wiens portfolio mijn collega zei: ‘Tja, ik kán dit niet afkeuren.’ Dit is een schokkende balans.
Immigranten die willen en kunnen redden het heus wel in Nederland, met of zonder inburgeringscursus. Maar terwijl het die mensen moeilijk wordt gemaakt, worden de immigranten, die Rita Verdonk nu juist buiten de deur wilde houden, toegelaten.
Áls er al een selectiecriterium moet zijn, laten we dan maar dat van E. du Perron kiezen, die zich bij een ontmoeting louter afvroeg: ‘Zou die vent proper zijn?’

© Het Parool